alt das Auge die Augen
aussehen ein bisschen circa
glauben glücklich groß
das Haar die Haare die Jacke
die Jacken jung klein
lustig der Mann die Männer
müde nur ohne
ruhig schnell die Tasche
die Taschen vielleicht wichtig
das Bett die Betten das Bild, das Foto
de ogen het oog oud
ongeveer een beetje eruitzien
groot gelukkig geloven
de jas de haren het haar
klein jong de jassen
de mannen de man grappig
zonder alleen maar moe
de tas snel rustig
belangrijk misschien de tassen
de foto de bedden het bed
die Bilder, die Fotos daneben erzählen
finden gerne der Herd
die Herde die Küche die Küchen
links mit die Mitte
die Möbel rechts der Schrank
die Schränke sitzen das Sofa
die Sofas stehen viel
wohnen das Zimmer die Zimmer
zufrieden zwischen aber
also anrufen antworten
vertellen ernaast de foto’s
het fornuis graag vinden
de keukens de keuken de fornuizen
het midden met links
de kast rechts de meubels
de bank zitten de kasten
veel staan de banken
de kamers de kamer wonen
maar tussen tevreden
antwoorden bellen dus
der Bahnhof die Bahnhöfe bald
denn die Einladung die Einladungen
gehen das Getränk die Getränke
die Hausaufgaben das Kino die Kinos
krank leider die Kneipe
die Kneipen mitkommen oder
die Prüfung die Prüfungen (sich) treffen
zusammen der Montag der Dienstag
der Mittwoch der Donnerstag der Freitag
der Samstag der Sonntag der Apfel
gauw de stations het station
de uitnodigingen de uitnodiging want
de drankjes het drankje gaan
de bioscopen de bioscoop het huiswerk
het café helaas ziek
of meekomen de cafés
afspreken, elkaar ontmoeten de toetsen de toets
dinsdag maandag samen
vrijdag donderdag woensdag
de appel zondag zaterdag
die Äpfel der Bäcker die Bäckerei
die Banane die Bananen billig
die Birne die Birnen brauchen
das Brötchen die Brötchen die Butter
der Dank vielen Dank das Ei
die Eier einkaufen das fleisch
fragen das Geld das Gemüse
das Hähnchen die Hähnchen die Kartoffel
die Kartoffeln die Milch mitbringen
das Obst der Saft der Salat
de bakkerij de bakker de appels
goedkoop de bananen de banaan
nodig hebben de peren de peer
de boter de broodjes het broodje
het ei dank je / dank u wel de dank
het vlees boodschappen doen de eieren
de groenten het geld vragen
de aardappel de kippen de kip
meebrengen de melk de aardappels
de sla de sap het fruit
der Schinken teuer die Abfahrt
ankommen sich anziehen aussteigen
bei zum Beispiel benutzen
besuchen draußen das Fahrrad
die Fahrräder der Fußball die Fußbälle
die Haltestelle die Haltestellen der Kuchen
die Kuchen Der Morgen die Morgen
schön die Sehenswürdigkeit die Sehenswürdigkeiten
spielen wandern der Zug
die Züge zurück
het vertrek duur de ham
uitstappen zich aankleden aankomen
gebruiken bij voorbeeld bij
de fiets buiten bezoeken
de voetballen de voetbal de fietsen
de taart de haltes de halte
de ochtenden de ochtend de taarten
de bezienswaardigheden de bezienswaardigheid mooi
de trein wandelen spelen
terug de treinen