NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
ThiemeMeulenhoff
ZugSpitze
VMBO-GT - Leerjaar 2 - 1e editie
VMBO-GT(H) 2 – Vokabeln 17-32
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
Achtung!
=
Attentie!
arbeiten
=
werken
die Arbeit
=
het werk
auch
=
ook
aufpassen
=
opletten
Pass auf!
=
Let op!
der Ausweis
=
het identiteitsbewijs
bekannt
=
bekend
der Freund
=
de vriend
die Freunde
=
de vrienden
für
=
voor
helfen
=
helpen
immer
=
altijd
laufen
=
lopen
möglich
=
mogelijk
ohne
=
zonder
die Polizei
=
de politie
der Polizist
=
de politieagent
die Polizistin
=
de politieagente
rauchen
=
roken
sehr
=
heel
seit
=
sinds
spät
=
laat
die Straße
=
de straat
die Straßen
=
de straten
die Zeitung
=
de krant
alt
=
oud
das Auge
=
het oog
die Augen
=
de ogen
aussehen
=
eruitzien
bisschen
=
beetje
glauben
=
geloven
glücklich
=
gelukkig
grau
=
grijs
groß
=
groot
das Haar
=
het haar
die Jacke
=
de jas
jung
=
Jong
klein
=
klein
lustig
=
grappig
der Mann
=
de man
die Männer
=
de mannen
müde
=
moe
nur
=
alleen maar
ruhig
=
rustig
schnell
=
snel
schwarz
=
zwart
die Tasche
=
de tas
die Taschen
=
de tassen
vielleicht
=
misschien
weiß
=
wit
wichtig
=
belangrijk
das Bett
=
het bed
das Bild
=
de foto
die Bilder
=
de foto's
daneben
=
ernaast
erzählen
=
vertellen
finden
=
vinden
gerne
=
graag
der Herd
=
het fornuis
die Küche
=
de keuken
links
=
links
mit
=
met
die Mitte
=
het midden
die Möbel
=
de meubels
rechts
=
rechts
der Schrank
=
de kast
sitzen
=
zitten
das Sofa
=
de bank
stehen
=
staan
viel
=
veel
wohnen
=
wonen
das Zimmer
=
de kamer
die Zimmer
=
de kamers
zufrieden
=
tevreden
aber
=
maar
also
=
dus
anrufen
=
bellen
antworten
=
antwoorden
der Bahnhof
=
het station
bald
=
gauw
denn
=
want
die Einladung
=
de uitnodiging
das Getränk
=
het drankje
die Getränke
=
de drankjes
gehen
=
gaan
die Hausaufgaben
=
het huiswerk
das Kino
=
de bioscoop
krank
=
ziek
leider
=
helaas
das Lokal
=
het café
mitkommen
=
meekomen
oder
=
of
die Klassenarbeit
=
de toets
die Klassenarbeiten
=
de toetsen
(sich) treffen
=
afspreken, elkaar ontmoeten
zusammen
=
samen
der Montag
=
maandag
der Dienstag
=
dinsdag
der Mittwoch
=
woensdag
der Donnerstag
=
donderdag
der Freitag
=
vrijdag
der Samstag
=
zaterdag
der Sonntag
=
zondag
der Apfel
=
de appel
die Äpfel
=
de appels
die Banane
=
de banaan
die Bananen
=
de bananen
die Bäckerei
=
de bakker
billig
=
goedkoop
die Birne
=
de peer
die Birnen
=
de peren
brauchen
=
nodig hebben
das Brötchen
=
het broodje
die Brötchen
=
de broodjes
die Butter
=
de boter
der Dank, vielen Dank
=
de dank, dank u / je wel
das Ei
=
het ei
die Eier
=
de eieren
einkaufen
=
boodschappen doen
das Fleisch
=
het vlees
das Geld
=
het geld
das Gemüse
=
de groenten
die Kartoffel
=
de aardappel
die Kartoffeln
=
de aardappelen
die Milch
=
de melk
mitbringen
=
meebrengen
das Obst
=
het fruit
der Schinken
=
de ham
teuer
=
duur
die Abfahrt
=
het vertrek
ankommen
=
aankomen
(sich) anziehen
=
zich aankleden
aussteigen
=
uitstappen
bei
=
bij
das Beispiel
=
het voorbeeld
zum Beispiel
=
bijvoorbeeld
benutzen
=
gebruiken
besuchen
=
bezoeken
draußen
=
buiten
das Fahrrad
=
de fiets
die Fahrräder
=
de fietsen
der Fußball
=
de voetbal
die Haltestelle
=
de halte
der Kuchen
=
de taart
der Morgen
=
de ochtend
der Nachmittag
=
de middag
schön
=
mooi
die Sehenswürdigkeit
=
de bezienswaardigheid
die Sehenswürdigkeiten
=
de bezienswaardigheden
spielen
=
spelen
wandern
=
wandelen
der Zug
=
de trein
zurück
=
terug