Engels : Nederlands to [apply to] = gelden voor I like maths, but find [arithmetic] difficult. = Ik vind wiskunde leuk, maar [rekenen] vind ik moeilijk. cash machine = geldautomaat counterfeit = vals (to) diminish = verminderen Frog's legs are a [delicacy] in France. = Kikkerbillen zijn een [lekkernij] in Frankrijk. Vanilla is my favourite [flavour] = Vanille is mijn favoriete [smaak] neither ... nor = geen van beide, noch ... noch old-fashioned = ouderwetse We do [stock-taking] to count everything in our shop. = Wij doen aan [inventarisatie] om alles in onze winkel te tellen. valuable = waardevol (to) beat = overtreffen currency = valuta, munteenheid rather = nogal, tamelijk to [remind of] = doen denken aan (to) resemble = lijken op [tinned] fruit stays fresh for a long time. = Fruit [in blik] blijft lange tijd vers. (to) afford = zich veroorloven (to) arrange = afspraken maken An [entrepreneur] runs his own business. = Een [ondernemer] runs zijn eigen zaak. manufacture = maken, fabriceren He made a 200 euro [profit] when he sold his scooter. = Hij maakte 200 euro [winst] toen hij zijn scooter verkocht. (to) refurbish = opknappen Sarah loves horses and helps at a [riding school]. = Sarah houdt van paarden en helpt op een [manege]. (to) set up = opzetten I didn't tie my [shoelace] properly, so I tripped. = Ik had mijn [veter] niet goed vastgemaakt, dus ik struikelde. [shoe polish] can help to make your shoes look like new ones. = [schoensmeer] kan helpen om je schoenen er als nieuw uit te laten zien. My company has a [turnover] of 2 million euros a year. = Mijn bedrijf heeft een [omzet] van 2 miljoen euro per jaar. (to) achieve = bereiken sensible = verstandig user manual = handleiding crumpled = gekreukeld (to) iron = strijken just in time = net op tijd shout = schreeuw thistle = distel (to) weave = weven (to) catch up = bijpraten, bijkletsen to [pitch in] = aandeel leveren posh = chic, deftig prejudice = vooroordeel remarkable = opmerkelijk benefit = uitkering (to) deserve = verdienen (to) get rid of = kwijtraken [moreover] / besides = bovendien poverty = armoede school fees = schoolgeld all for = helemaal voor estate = landgoed (to) possess = bezitten relevant = zinvol Don't listen to him. He's talking [rubbish]. = Luister niet naar hem. Hij praat [onzin].