Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • das Taxi = de taxi
  • das Gepäck = de bagage
  • bitte = alstublieft
  • müde = moe
  • Geht schon. = Gaat wel.
  • Frau Schubert = mevrouw Schubert
  • Was hast du da? = Wat heb je daar?
  • Das darf ich = Dat mag ik
  • die Freunde = de vrienden
  • der Freund = de vriend
  • bekommen = krijgen
  • wissen = weten
  • er hat = hij heeft
  • erst = pas
  • Na los! = Nou, vooruit!
  • Mach schon! = Doe maar!
  • Wie lieb! = Wat lief!
  • Er wird sich freuen. = Hij zal blij zijn.