Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • der Test = de toets
  • abnehmen = opnemen
  • nachschauen = nakijken
  • schrecklich = verschrikkelijk
  • zuerst = eerst
  • die Nummer = het nummer
  • besuchen = bezoeken
  • am Apparat = aan de lijn
  • das Gewitter = het onweer
  • der Schoß = de schoot
  • quatschen = kletsen
  • schwärmen = dwepen
  • verknallt sein = verliefd zijn
  • sich kennen = elkaar kennen
  • deshalb = daarom
  • die Gemeinsamkeit = de overeenkomst
  • die Gemeinsamkeiten = de overeenkomsten
  • das Alltägliche = de alledaagse dingen
  • plaudern = gezellig praten
  • der Nachbar = de buurman
  • trennen = scheiden
  • die Sehnsucht = het verlangen
  • der Bekannte = de kennis
  • kennen lernen = leren kennen
  • sich sehen = elkaar zien
  • sich treffen = elkaar ontmoeten
  • gut leiden können = gesteld zijn op
  • küssen = kussen
  • verabreden = afspreken
  • sich unterhalten = met elkaar praten
  • knutschen / schmusen = knuffelen
  • das Boot = de boot
  • segeln = zeilen
  • vergangen = vorig
  • das Kompliment = het compliment
  • die Party = het feest
  • der Mond = de maan
  • der See = het meer
  • beschäftigt = bezig
  • die Arbeit = het werk / de baan / het werk, de baan
  • Ende August = eind augustus
  • aufhängen = ophangen
  • vielleicht = misschien
  • hell = licht
  • die Brille = de bril
  • das Problem = het probleem
  • gute Laune haben = goedgehumeurd zijn
  • lustig = grappig
  • schlank = slank
  • die Haarfarbe = de haarkleur
  • der Typ = het type
  • neugierig = nieuwsgierig
  • das Benehmen = het gedrag
  • sich trauen = durven
  • achten auf = letten op
  • wenn ja = zo ja
  • bestimmt = zeker
  • die Mühe = de moeite
  • auffällig = opvallend
  • weil = omdat
  • das Zeichen = het teken
  • offen = openhartig
  • die Zeitschrift = het tijdschrift
  • ziehen = trekken
  • der Schritt = de stap
  • der Mut = de moed
  • es eilig haben = haast hebben
  • bestimmen = bepalen