NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
De Uitgeversgroep
DUI 2 op B1-niveau
B1 - Deel Luchtvaart - 1e editie
LVD DUI 2, Hoofdstuk 3 - E
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
Kann ich das Tablett mitnehmen/fortnehmen?
=
Kan ik het dienblad meenemen?
Kann ich abräumen?
=
Kan ik afruimen?
das Tischgeschirr
=
het servies
der Teller
=
het bord
der flache Teller
=
het platte bord
der tiefe Teller
=
het diepe bord
der Dessertteller
=
het dessertbordje
die Tasse
=
het kopje
die Untertasse
=
het schoteltje
die Schüssel
=
de schotel/schaal
der Deckel
=
de deksel
die Suppenschüssel
=
de soepterrine
das Glas ("er)
=
het glas
das Weinglas
=
het wijnglas
das Einwegglas("er)
=
het wegwerpglas
das Tablett
=
het plateau/blad
die Kaffeekanne
=
de koffiepot
die Teekanne
=
de theepot
das Besteck
=
het bestek
der Löffel
=
de lepel
der Teelöffel
=
het theelepeltje
das Messer
=
het mes
die Gabel
=
de vork
der Eierbecher
=
het eierdopje
der Aschenbecher
=
de asbak
der Korkenzieher
=
de kurkentrekker
der Eiskühler
=
de ijsemmer
der Eiswürfel
=
het ijsblokje
die Serviette
=
het servet
das Tischtuch ("er)
=
het tafellaken
die Menükarte
=
de menukaart
den Tisch decken
=
de tafel dekken
den Tisch abräumen
=
de tafel afruimen
das Tablett wegnehmen
=
het plateau wegnemen
die Streichhölzer
=
de lucifers
der Zahnstocher
=
de tandenstoker
ausstellen
=
uitdelen
servieren
=
serveren
kleckern
=
morsen/knoeien
rühren
=
roeren
der Reinigungsschein
=
de stomerijbon
backen
=
bakken
grillen/grillieren
=
grillen
kochen
=
koken
aufwärmen
=
opwarmen
abkühlen
=
afkoelen
die Mahlzeit
=
de maaltijd
der Lunch
=
de lunch
das Abendessen
=
het diner
der Snack (-s)
=
de snack
der Drinkservice
=
de drinkservice
das Gericht
=
het gerecht
der Gang
=
de gang bij diner
die Vorspeise
=
het voorgerecht
das Hauptgericht
=
het hoofdgerecht
das Zwischengericht
=
het tussengerecht
die kalte Mahlzeit
=
de koude maaltijd
die warme Mahlzeit
=
de warme maaltijd
das Gefriergericht
=
de diepvries maaltijd
die Spezialmahlzeit
=
de speciale maaltijd
die kaloriearme Mahlzeit
=
de calorie-arme maaltijd
die koshere Mahlzeit
=
de koshere maaltijd
die vegetarische Mahlzeit
=
de vegetarische maaltijd
die Mahlzeit für Diabetiker
=
de diabetische maaltijd
die Nachspeise
=
het nagerecht
nicht gar
=
niet gaar
medium
=
medium
durchgebacken
=
doorbakken
zu gar
=
te gaar
der Geschmack
=
de smaak
schmecken
=
smaken
riechen-roch-gerochen
=
ruiken
der Geruch
=
de reuk
salzig
=
zout
süß
=
zoet
reif
=
rijp
unreif
=
niet rijp
fett
=
vet
mager
=
mager
saftig
=
mals / sappig
zäh
=
taai
roh
=
rauw
würzig
=
pittig
fade
=
flauw
bitter
=
bitter
herb/säuerlich
=
wrang
sauer
=
zuur
trocken
=
droog
schmackhaft/lecker
=
lekker
unappetitlich
=
vies