ab und zu Hagel, der / hageln ganzen Tag, den / Abend
heute Abend Gewitter die Auskunft
die Zeitung die Höchsttemperatur die Tiefsttemperatur
Nebel, der / neblig der Sprühregen, der Nieselregen tagsüber / nachts
Regen, der / regnen der (Regen-)Schauer Schnee, der / schneien
die Ferien am Vormittag / am Nachmittag frieren
der Wind Sonne, die / die Sonne scheint / sonnig sonnige Abschnitte
hele dag, de / avond hagel, de / hagelen af en toe
de informatie onweer vanavond
de minimumtemperatuur de maximum temperatuur de krant
overdag /‘s nachts de motregen mist, de / mistig
sneeuw, de / sneeuwen de regenbui regen, de / regenen
vriezen voor de middag / na de middag de vakantie
zonnige periodes zon, de / de zon schijnt / zonnig de wind