NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
De Uitgeversgroep
Sander
Basisschool - Leerjaar 10 - Deel 1980 - 7e editie
Hoofdstuk 6.0 - De weg vragen
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
beschäftigt sein
=
bezig zijn
geradeaus
=
rechtdoor
auf der anderen Seite
=
aan de andere kant
am Ende der Straße
=
aan het einde van de straat
nett
=
aardig
die Bäckerei
=
de bakker
die Tankstelle
=
het benzinestation
besser
=
beter
am Verteilerkreis / am Kreisel
=
bij de rotonde
bei den Verkehrsampeln
=
bij de verkeerslichten
der Bus
=
de bus
der Bahnhof
=
het centraal station
dort drüben, da drüben
=
daarginds
dann
=
dan
die erste / zweite Straße rechts
=
de 1e / 2e straat rechts
nächste Kreuzung, die
=
de volgende kruising
den Weg zeigen
=
de weg wijzen
also
=
dus
mal sehen
=
eens kijken
zuerst
=
eerst
das Rad / das Fahrrad
=
de fiets
der Radweg
=
het fietspad
der Kreuzung
=
de kruising
später
=
later
der Aufzug / der Lift
=
de lift
links / linksab
=
links / linksaf
rechts / rechtsab
=
rechts / rechtsaf
die Konditorei
=
de lunchroom
mit dem Bus
=
met de bus
mit dem Fahrrad
=
met de fiets
mit dem Zug
=
met de trein
können Sie mir sagen, wo…
=
naar de weg vragen:
auch
=
ook
an der Straßenecke
=
op de hoek van de straat
überqueren
=
oversteken
der Kugelschreiber
=
de pen
das Postamt
=
het postkantoor
die Fleischerei
=
de slager
schneller
=
sneller
eine Praktikantin
=
een stagiaire
der Hauptbahnhof
=
het station
zu Fuss
=
te voet
die Topografie
=
de topografie
der Zug
=
de trein
die Aussprache
=
de uitspraak
aussteigen
=
uitstappen
der Urlaub / die Ferien
=
de vakantie
eine Woche
=
een week
wieder
=
weer
sehr froh
=
zeer blij
gleich
=
zo meteen