Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • der Nebenjob = het bijbaantje
  • der Beruf = het beroep
  • die Arbeit = het werk
  • der Small Talk = de small talk
  • der Besucher = de bezoeker
  • die Person = de persoon
  • helfen = helpen
  • Bitte sehr? = Zegt u ‘t maar?
  • Sie wünschen? = u wenst?
  • wer? = wie?
  • woher? = waar vandaan?
  • wie? = hoe?
  • was? = wat?
  • wann? = wanneer?
  • wie spät? = hoe laat?
  • herzlich willkommen = hartelijk welkom
  • um ... Uhr = om ... uur
  • später = later
  • der Termin = de afspraak
  • der Chef = de chef
  • die Chefin = de cheffin
  • der Direktor = de directeur
  • die Direktorin = de directrice
  • der Kollege = de collega (man)
  • die Kollegin = de collega (vrouw)
  • Herr Schmidt = meneer Schmidt
  • Frau Becker = mevrouw Becker
  • richtig = juist
  • stimmt = klopt
  • empfangen = ontvangen
  • hereinkommen = naar binnen komen
  • hineingehen = naar binnen gaan
  • da sein = er zijn
  • den Mantel ausziehen = de jas uitdoen
  • Platz nehmen = plaats nemen
  • sich setzen = gaan zitten
  • Wie geht es Ihnen? = Hoe gaat ‘t met u?
  • wie lange? = hoe lang?
  • zwei Stunden = twee uur
  • unterwegs sein = onderweg zijn
  • die Reise = de reis
  • dauern = duren
  • der Stau = de file
  • der Unfall = het ongeluk
  • die Umleitung = de wegomlegging
  • mit = met
  • das Auto = de auto
  • der Zug = de trein
  • das Flugzeug = het vliegtuig
  • Wie geht's? = Hoe gaat ‘t?