NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Scholar VOF
Beruf im Tourismus
A2 - Deel A2
Hoofdstuk 3 - Telefonieren, Seite 52 - alle Wörter ->
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
ein Telefongespräch entgegennehmen
=
een telefoongesprek aannemen
das Telefongespräch
=
het telefoongesprek
das Telefon
=
de telefoon
läuten / klingeln
=
rinkelen
abnehmen
=
oppakken (de telefoon)
abheben
=
opnemen (de hoorn)
sprechen mit
=
spreken met
hier ...
=
met ... (aan de telefoon)
mein Name ist ...
=
mijn naam is ...
helfen
=
helpen
bitte
=
zegt u ‘t maar
Deutsch sprechen
=
Duits spreken
ein bisschen
=
een beetje
einen Moment, bitte
=
momentje, a.u.b.
einen Augenblick, bitte
=
ogenblikje, a.u.b.
am Apparat bleiben
=
aan de lijn blijven
verbinden
=
doorverbinden
mal schauen
=
even kijken
gucken
=
kijken
fragen
=
vragen
nicht da sein
=
er niet zijn
im Büro sein
=
op kantoor zijn
im Haus sein
=
in het hotel zijn
gerade sprechen
=
aan het bellen zijn
eine Pause machen
=
pauze hebben
nach Hause gehen
=
naar huis gaan
zu Hause sein
=
thuis zijn
in Urlaub fahren
=
op vakantie gaan
in Urlaub sein
=
op vakantie zijn
verreist sein
=
op reis zijn
unterwegs sein
=
onderweg zijn
dazwischenkommen
=
iets tussen komen
der Unfall
=
het ongeval
der Stau
=
de file
krank sein
=
ziek zijn
frei haben
=
vrij hebben
zurückkommen
=
terug komen
im Moment
=
op dit moment
jetzt
=
nu
geben
=
geven
der Kollege
=
de collega (man)
die Kollegin
=
de collega (vrouw)
der Direktor
=
de directeur
die Direktorin
=
de directrice
der Chef
=
de chef
die Chefin
=
de cheffin
Entschuldigung
=
sorry
entschuldigen Sie, bitte
=
neemt u mij niet kwalijk
das Problem
=
het probleem
die Verbindung
=
de verbinding
schlecht
=
slecht
fast nichts
=
bijna niets
verstehen
=
verstaan
hören
=
horen
lauter sprechen
=
harder praten
langsamer sprechen
=
langzamer praten
sagen
=
zeggen
vielleicht
=
misschien
wiederholen
=
herhalen
sich verwählen
=
het verkeerde nummer kiezen
falsch verbunden
=
verkeerd verbonden
die falsche Nummer
=
het verkeerde nummer
ich habe es vergessen
=
ik ben het vergeten
der Termin
=
de afspraak
die Notiz
=
de aantekening
die Telefonnotiz
=
de telefoonnotitie
die Telefonnummer
=
het telefoonnummer
die Privatnummer
=
het privé-nummer
das Handy
=
de gsm
die Handynummer
=
het gsm-nummer
die E-Mail
=
de e-mail
schicken
=
sturen
die E-Mailadresse
=
het e-mailadres
wann
=
wanneer
wie spät
=
hoe laat
ab ... Uhr
=
vanaf ... uur
in einer Stunde
=
over een uur
heute
=
vandaag
heute Nachmittag
=
vanmiddag
morgen
=
morgen
morgen früh
=
morgenvroeg
vormittags
=
in de voormiddag
nachmittags
=
in de namiddag
vorgestern
=
eergisteren
übermorgen
=
overmorgen
nächste Woche
=
volgende week
spät
=
laat
später
=
later
früh
=
vroeg
früher
=
vroeger
gleich / sofort
=
meteen
lieber
=
liever
am liebsten
=
‘t liefst
besser
=
beter
am besten
=
‘t best
zurückrufen
=
terugbellen
noch einmal anrufen
=
nog eens opbellen
telefonisch
=
telefonisch
erreichen
=
bereiken
erreichbar
=
bereikbaar
zwischen ... und ... Uhr
=
tussen ... en ... uur
das Datum
=
de datum
unter der Nummer
=
op het nummer
der Name
=
de naam
buchstabieren
=
spellen
die Adresse
=
het adres
die Straße
=
de straat
die Postleitzahl
=
de postcode
der Wohnort
=
de woonplaats
also
=
dus
richtig
=
juist
so sein
=
zo zijn
okay
=
in orde
auflegen
=
opleggen (telefoon)
jemand anrufen
=
iemand opbellen
der Telefonapparat / das Telefongerät
=
het telefoontoestel
die Telefonleitung
=
de telefoonlijn
der Telefonstecker
=
de telefoonstekker
das Telefonbuch
=
het telefoonboek
die Rufnummer
=
het abonneenummer
telefonieren
=
telefoneren
anrufen
=
opbellen
der Anruf
=
het telefoontje
der Anrufbeantworter
=
het antwoordapparaat
die Voicemail
=
de voicemail
das ist schade
=
dat is jammer
wichtig
=
belangrijk
die Bürozeiten
=
de kantoortijden
die Geschäftszeiten
=
de openingstijden
geschlossen
=
gesloten
der Feiertag
=
de feestdag
Weihnachten
=
Kerstmis
Ostern
=
Pasen
auf das Band sprechen
=
iets inspreken
der Pfeifton / der Signalton
=
de pieptoon
eine Nummer wählen
=
een nummer kiezen
besetzt
=
bezet
das Besetztzeichen
=
het bezetteken
vielen Dank
=
bedankt
tschüs
=
doei
auf Wiederhören
=
tot ziens
bis morgen
=
tot morgen
bis bald
=
tot spoedig