NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Scholar VOF
Beruf im Tourismus
A2 - Deel A2
Hoofdstuk 4 - Unterwegs im Ausland, Seite 68 - die Wörter 1 - 50 ->
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
der Verkehrsunfall
=
het verkeersongeluk
zeigen
=
laten zien
der Führerschein
=
het rijbewijs
der Reisepass
=
het paspoort
der Personalausweis
=
de identiteitskaart (id-kaart)
gültig
=
geldig
die Autopapiere
=
de autopapieren
die grüne Karte
=
de groene kaart
die Polizei
=
de politie
der Polizist
=
de politie-agent
die Strafe
=
de boete
der Notdienst
=
de eerste hulp
der Krankenwagen
=
de ambulance
das Krankenhaus
=
het ziekenhuis
die Versicherungskarte
=
de verzekeringskaart
die Krankenversicherung
=
de ziekteverzekering
die Krankenkasse
=
het ziekenfonds
die Feuerwehr
=
de brandweer
die Pannenhilfe
=
de wegenwacht
der ADAC
=
de wegenwacht in Duitsland
der ÖAMTC
=
de wegenwacht in Oostenrijk
der TCS
=
de wegenwacht in Zwitserland
die Autowerkstatt
=
de autowerkplaats
kaputt
=
kapot
nicht gehen
=
niet lopen (bij een voertuig)
reparieren
=
repareren
die Reparatur
=
de reparatie
der Reifen
=
de band
bremsen
=
remmen
die Bremse
=
de rem
abschleppen
=
wegslepen
die Tankstelle
=
het tankstation
das Benzin
=
de benzine
bleifrei
=
loodvrij
der Diesel
=
de diesel
tanken
=
tanken
der Liter
=
de liter
das Öl
=
de olie
die Batterie
=
de accu
der Verkehr
=
het verkeer
die Umleitung
=
de wegomlegging
die Verkehrskontrolle
=
de verkeerscontrole
der Stau
=
de file
gesperrt
=
afgezet (straat, weg)
reisen
=
reizen
der Wagen / das Auto
=
de auto
der Reisebus
=
de touringcar
der Bus
=
de bus
der Zug
=
de trein