NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Scholar VOF
Beruf im Tourismus
A2 - Deel A2
Hoofdstuk 6 - Die Unterkunft - der Campingplatz, Seite 146 - alle Wörter ->
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
der Campingplatz
=
de camping
das Zelt
=
de tent
der Stellplatz
=
de staanplaats
der Wohnwagen
=
de caravan
das Wohnmobil
=
de camper
die Rezeption
=
de receptie
das Restaurant
=
het restaurant
die Gastwirtschaft
=
het eethuisje
die Kantine
=
de kantine
der Kinderspielplatz
=
de kinderspeelplaats
der Sportplatz
=
het sportterrein
die Sporthalle
=
de sporthal
das Schwimmbecken / das Schwimmbad
=
het zwembad
das Sanitärgebäude
=
het sanitairgebouw
der Waschraum
=
de wasruimte
das Waschbecken
=
de wasbak
die Wäsche
=
de was
Kleider waschen
=
kleren wassen
die Waschmaschine
=
de wasmachine
der Trockner
=
de droger
das Kaltwasser
=
het koude water
das Warmwasser
=
het warme water
die Spülküche
=
de afwaskeuken
das Spülbecken
=
de afwasbak
abwaschen
=
afwassen
der Campingplatzeingang
=
ingang v.d. camping
der Campingplatzausgang
=
uitgang v.d. camping
das Trinkwasser
=
het drinkwater
die Heizung
=
de verwarming
das Gas
=
het gas
das Gaslager
=
verkoop van gasflessen
die Gasflasche
=
de gasfles
der Grillplatz
=
de barbecue-plaats
das Öl
=
de olie
backen
=
bakken
der Strom
=
de stroom
der Stromanschluss
=
de stroomaansluiting
die Elektrizität
=
de electriciteit
der Stecker
=
de stekker
die Steckdose
=
het stopcontact
der Schalter
=
de schakelaar
der Knopf
=
de knop
die Glühlampe
=
de gloeilamp
brennen
=
branden
putzen
=
poetsen
sauber machen
=
schoonmaken
der Abfall / der Müll
=
de afval
absperren
=
afsluiten
aufmachen
=
open maken
die Animation
=
de animatie
das Animationsteam
=
het animatieteam
die Aktivität
=
de activiteit
organisieren
=
organiseren
der Animateur
=
de animateur
der Animationsraum
=
de animatieruimte
der Treffpunkt
=
het verzamelpunt
der Job
=
het baantje
der DJ
=
de DJ
das Fest
=
het feest
feiern
=
feesten
der Spaß
=
de pret
die Party
=
de party
die Sommerparty
=
het zomerfeestje
die Geburtstagsfeier
=
het verjaardagsfeestje
die Disco/Disko
=
de disco
tanzen
=
dansen
der Tanz
=
de dans
die Show
=
de show
Aerobic machen
=
aerobic dansen
Dart spielen
=
darten
die Dartscheibe
=
de dartsschijf
die Dartpfeile
=
de dartspijl
das Programm
=
het programma
für jung und alt
=
voor jong en oud
das Alter
=
de leeftijd
das Kinderprogramm
=
het kinderprogramma
das Morgenprogramm
=
ochtendprogramma
das Mittagsprogramm
=
middagprogramma
das Abendprogramm
=
avondprogramma
die Gruppe
=
de groep
die Jugend
=
de jeugd
der Erwachsene
=
de volwassene
das Thema
=
het thema
die Saison
=
het seizoen
malen
=
schilderen
das Bild
=
het schilderij
basteln
=
knutselen
die Schere
=
de schaar
schminken
=
schminken
das Spielzeug
=
het speelgoed
der Sport
=
de sport
Sport machen
=
sporten
spielen
=
spelen
das Spiel
=
het spel
der Ball
=
de bal
Fußball spielen
=
voetballen
der Fußballplatz
=
het voetbalveld
das Team
=
het team
die Halbzeit
=
de pauze (bij sport)
das Tor
=
het doel (bij bv. voetbal)
gewinnen
=
winnen
vier zu eins
=
vier tegen een
Handball spielen
=
handballen
Beachvolleyball spielen
=
beachvolleyballen
der Punkt
=
het punt
Basketball spielen
=
basketballen
Bowling spielen
=
bowlen
Tennis spielen
=
tennissen
der Tennisschläger
=
het tennisracket
der Tennisplatz
=
het tennisveld
Golf spielen
=
golfen
der Golfplatz
=
het golfterrein
schwimmen
=
zwemmen
Das Meer
=
de zee
der See
=
het meer
das Boot
=
de boot
rudern
=
roeien
das Ruderboot
=
de roeiboot
segeln
=
zeilen
das Segelboot
=
de zeilboot
surfen
=
surfen
das Surfbrett
=
de surfplank
Wasserski fahren
=
waterskiën
tauchen
=
duiken
der Taucheranzug
=
het duikpak
die Taucherbrille
=
de duikbril
laufen
=
hardlopen
die Gymnastikübung
=
de gymnastiekoefening
die Frühgymnastik
=
de ochtendgymnastiek
Rad fahren
=
fietsen
das Fahrrad
=
de fiets
der Fahrradverleih
=
de fietsverhuur
das Mountainbike
=
de mountainbike
mieten
=
huren
das Feuer
=
de brand
Vorsicht
=
voorzichtig
Achtung
=
let op
aufpassen
=
opletten
gefährlich
=
gevaarlijk
die Feuergefahr
=
het gevaar voor brand
Feuer Feuer
=
brand brand
es brennt
=
er is brand
der Feuerlöscher
=
de brandblusser
der Notruf
=
het alarmnummer
den Weg zeigen
=
de weg wijzen
die Feuerwehr
=
de brandweer
löschen
=
blussen