NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Scholar VOF
Beruf im Tourismus
B1 - Deel B1
Hoofdstuk 6 - Der Bungalowpark - Gäste einchecken, Seite 122 - die Wörter 30 - 77
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
die Bungalownummer (-n)
=
het bungalownummer
der Parkeingang
=
de ingang v. h. park
der Parkausgang
=
de uitgang v. h. park
die Schranke (-n)
=
de slagboom
die öffentlichen Verkehrsmittel
=
het openbaar vervoer
der Bus
=
de bus
die Bushaltestelle (-n)
=
de bushalte
das Taxi (-s)
=
de taxi
das Zentrum (Zentren)
=
het centrum
der Bahnhof ("-e)
=
het station
fahren
=
gaan (met de auto)
der Einbahnverkehr
=
het eenrichtingsverkeer
gehen
=
gaan / lopen (te voet)
die Rezeption
=
de receptie
die Lage
=
de ligging (van de bungalow)
die Einrichtungen
=
de faciliteiten (van het park)
liegen (a-e)
=
liggen
ausladen (u-a)
=
uitladen (van de auto)
der Parkschein (-e)
=
de parkeerkaart
das Auto auf dem Parkplatz abstellen
=
de auto op de parkeerplaats zetten
parken
=
parkeren
der Schlüssel (-)
=
de sleutel
die Öffnungszeiten
=
de openingstijden
täglich
=
dagelijks
ganztägig / den ganzen Tag
=
de hele dag
werktags
=
op werkdagen
am Wochenende
=
in het weekend
an Sonn- und Feiertagen
=
op zon- en feestdagen
vormittags / am Vormittag
=
in de voormiddag
morgens / am Morgen
=
's morgens
nachmittags / am Nachmittag
=
's middags
abends / am Abend
=
's avonds
das Haustier (-e)
=
het huisdier
der Hund (-e)
=
de hond
die Katze (-n)
=
de kat
erlaubt
=
toegestaan
haustierfrei
=
huisdiervrij
das Wochenprogramm (-e)
=
het weekprogramma
der Supermarkt ("-e)
=
de supermarkt
ins Internet gehen
=
internetten
erkunden (Umgebung)
=
verkennen (omgeving)
mieten
=
huren
die Vermietung / der Verleih
=
de verhuur
das Fahrrad ("-er)
=
de fiets
das Mountainbike (-s)
=
de mountainbike
der Bollerwagen (-)
=
de bolderkar
der Sportartikel (-)
=
het sportartikel