Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • das Reisebüro (-s) = het reisbureau
  • der Reiseveranstalter = de touroperator
  • der Kunde (7x -n) = de klant
  • die Familie (-n) = het gezin
  • planen = plannen
  • wohin = waar naartoe
  • das Ziel (-e) = de bestemming
  • das Ausland = het buitenland
  • die Hochsaison = het hoogseizoen
  • die Vorsaison / die Nachsaison = het laagseizoen
  • der Urlaub = de vakantie (algemeen)
  • die Ferien = de vakantie (school-)
  • hinweisen auf = wijzen op
  • die Pauschalreise = de pakketreis
  • das Sonderangebot (-e) = de speciale aanbieding
  • die Ermäßigung (-en) = de korting (algemeen)
  • die Kinderermäßigung = de kinderkorting
  • der Rabatt (-e) = de korting (b.v. bij een groep)
  • ersparen = besparen
  • empfehlen (a-o) = aanbevelen
  • der Wintersporturlaub = de wintersportvakantie
  • der Sonnenurlaub / der Strandurlaub = de zonvakantie
  • zu Ostern = met Pasen
  • zu Weihnachten = met Kerstmis
  • der Badeurlaub / der Strandurlaub = vakantie in een badplaats
  • der Badeort (-e) = de badplaats
  • das Mittelmeer = de Middellandse Zee
  • der/das Prospekt (-e) = de/het prospectus
  • der Katalog (-e) = de catalogus
  • der Auto-Urlaub = de autovakantie
  • der Wohnwagen = de caravan
  • das Reisemobil / das Wohnmobil = de camper
  • der Zug = de trein
  • die Bahnreise = de treinreis
  • abfahren (u-a) = vertrekken (auto / trein)
  • die Kreuzfahrt = de cruise
  • die Innenkabine (-n) = de binnenhut
  • die Außenkabine (-n) = de buitenhut
  • das Flugzeug = het vliegtuig
  • die Flugreise / der Flug = de vliegreis
  • die Fluggesellschaft = de vliegtuigmaatschappij
  • der Linienflug = de lijnvlucht
  • die Flughafengebühr = de luchthavenbelasting
  • der Abreiseort = de vertrekplaats
  • beliebig = geen voorkeur
  • der Flugschein / das Flugticket = het vliegticket
  • abfliegen = vertrekken (vliegtuig)