Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • das Auto = de auto
  • die Autobahn = de autosnelweg
  • anfangen = beginnen
  • buchen = boeken
  • der Bus = de bus
  • tun = doen
  • tragen = dragen
  • teuer = duur
  • gehen = gaan
  • billig = goedkoop
  • der Koffer = de koffer
  • machen = maken
  • das Passagierschiff = het passagierschip
  • die Polizei = de politie
  • die Reise = de reis
  • fahren = rijden (trein)
  • Auto fahren = auto rijden
  • das Schiff = het schip
  • die Eisenbahn = de spoorwegen
  • der Bahnhof = het station
  • Stopp! = stop!
  • bis = tot
  • der Zug = de trein
  • die Türkei = Turkije
  • aussteigen = uitstappen
  • die Ferienzeit = de vakantietijd (school)
  • die Verkehrsampel = het verkeerslicht
  • abfahren = vertrekken
  • fliegen = vliegen
  • das Flugzeug = het vliegtuig
  • der Flughafen = het vliegveld
  • fragen = vragen (je wil iets weten)
  • der Wagen = de wagen
  • das Wochenende = het weekend
  • es gibt = er is, er zijn