Engels : Nederlands
(a) beam = straal
to [be impressed] = onder de indruk zijn
complicated = ingewikkeld
equally = net zo
exploration = verkenning
(a) find = vondst
(a) hoax = bedrog
impatience = ongeduld
independent = onafhankelijk
I [lock] my car = op slot doen
MP3 player = MP3-speler
(to) nag = zeuren
nonsense = onzin
on the contrary = in tegendeel
presence = aanwezigheid
(a) quarrel = ruzie
spacecraft = ruimtevaartuig
(a) switch = schakelaar
toilet seat = toiletbril