Engels : Nederlands charged with / [accused of] = beschuldigd van Now, we have to find a way to prove that he's [innocent]. = onschuldig question = ondervragen truth = waarheid attentive = oplettend burglar = inbreker burglary = inbraak [charged with] / accused of = beschuldigd van fool = voor de gek houden handcuffs = handboeien on charge = aan de oplader secretly = stiekem socket = stopcontact dumbest = domste glove = handschoen with a [moustache] and a beard, = snor pickpocket = zakkenroller report = aangifte doen reward = beloning scar = litteken stain = vlek suspect = verdenken bark = blaffen blindfolded = geblinddoekt fake = nep ridiculous = belachelijk, gek stamp = postzegel sunrise = zonsopgang sunset = zonsondergang vehicle = voertuig abused = mishandeld animal cruelty = dierenmishandeling neglect = verwaarlozing avoid = voorkomen back-pack = rugzak bars = tralies be well-known = bekend staan om bunk bed = stapelbed button up = dichtknopen commit a crime = een misdaad plegen cover = hoes deserted = verlaten lock = op slot doen mark = markeren miserable = ellendig, naar prison wardens = gevangenisbewaarders release = vrijlaten replica = replica, kopie serve time = in de gevangenis zitten sink = wasbak slot = opening, gleuf unguarded = onbewaakt zip up = dichtritsen damage = schade embarrassed = beschaamd emergency = noodgeval evidence = bewijs guilty = schuldig inform = op de hoogte brengen offender = dader scene = plek, locatie theft = diefstal