Duits : Nederlands anziehen = aantrekken Was ziehen sie an? = Wat trekken ze aan? das Stirnband = de haarband der Anzug = het pak die Krawatte = de stropdas die Perücke = de pruik die Bluse = de bloes die Schürze = het schort der Schauspieler = de toneelspeler die Schauspielerin = de toneelspeelster probieren = proberen kontrollieren = controleren gewinnen = winnen die Eintrittskarte = de entreekaart kennen = kennen finden = vinden leider = helaas süß = leuk Was ist los? = Wat is er? schlecht = slecht schlechte Laune haben = een slecht humeur hebben