Duits : Nederlands eigene = eigen das eigene Zimmer = je eigen kamer der Weg = de weg teilen mit = delen met der Nachbar = de buurman der Fluss = de rivier das Stadtzentrum = het stadscentrum das Reihenhaus = het rijtjeshuis der Stadtrand = de rand van de stad leben = wonen das Tier = het dier miteinander = met elkaar der Buse = de bus weit = ver ruhig = rustig vermissen = missen das Hochhaus = de flat direkt = direct direkt am Wald = direct aan de bosrand alt = oud hoch = hoog die Tür = de deur die Adresse = het adres die Straße = de straat die Gasse = de steeg