Team Deutsch - Deel 2

Woordenlijsten Team Deutsch deel 2

Hier vind je de woordenlijsten van Team Deutsch van Intertaal.

Leer de woordjes makkelijk met Wozzol.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • die Unterkunft = de accommodatie / het verblijf
  • die Pension = het pension
  • die Piste = de piste
  • der Schiläufer = de skiër
  • die Schiläuferin = de skiester
  • schneien = sneeuwen
  • Es schneit. = Het sneeuwt.
  • der Schilift = de skilift
  • stürzen = storten
  • mindestens = minstens
  • sauer auf + A = kwaad op
  • Bist du sauer auf mich? = Ben je kwaad op me?
  • wieder = weer
  • Wahnsinn! = Waanzin!
  • schlimm = erg / slecht
  • das Fieber = de koorts
  • Ich habe Fieber. = Ik heb koorts.
  • wehtun = pijn doen / zeer doen
  • Mein Bein tut weh. = Mijn been doet pijn.
  • der Schmerz = de pijn
  • Ich habe Kopfschmerzen. = Ik heb hoofdpijn.
  • der Arzt = de dokter / de arts
  • die Ärztin = de dokter (v) / de arts (v)
  • in Ordnung = in orde
  • Mein Bein ist wieder in Ordnung. = Mijn been is weer oké.
  • krank = ziek
  • das Krankenhaus = het ziekenhuis
  • fehlen = mankeren / schelen
  • Was fehlt dir? = Wat mankeer je?
  • aufmachen + A = opendoen
  • Mach den Mund auf = Doe je mond open
  • ausziehen + A = uittrekken
  • Zieh deine Jacke aus. = Trek je jas uit.
  • das Medikament = het medicijn
  • ein Medikament verschreiben = een medicijn voorschrijven
  • die Tablette = de tablet
  • Tabletten nehmen = tabletten innemen
  • wiederkommen = terugkomen
  • Komm in einer Woche wieder! = Kom over een week terug!
  • der Patient = de patiënt