Duits : Nederlands die Panne = de pech sich vorstellen = zich voorstellen Stell dir vor, ich war der DJ! = Stel je voor, ik was de dj! schiefgehen = misgaan Bei den Vorbereitungen ist alles schiefgegangen. = Bij de voorbereidingen is alles misgegaan. der Pechvogel = de pechvogel das Waschbecken = de wasbak zum Glück = gelukkig färben + A = verven / kleuren behaupten = beweren Jana behauptet, sie kann gut backen. = Jana beweert dat ze goed kan bakken. zerbrechen = breken Die Birne ist zerbrochen. = De lamp is gebroken. die Scherbe = de scherf die Wunde = de wond bluten = bloeden Die Wunde hat ziemlich geblutet. = De wond heeft behoorlijk gebloed. blass = bleek der Finger = de vinger abstürzen = neerstorten Der Computer stürzt oft ab. = De computer loopt vaak vast. nervig = irritant versprechen = beloven die Sprechstundenhilfe = de doktersassistente verbinden = verbinden falsch verbunden = verkeerd verbonden die Wunde verbinden = de wond verbinden am Telefon verbinden = doorverbinden die Praxis = de praktijk