Duits : Nederlands
betreten + A = betreden
der Ticketschalter = de kassa
der Ausgangspunkt = het beginpunt
Der Eingang ist der Ausgangspunkt für die Besichtigung. = De ingang is het beginpunt van de bezichtiging.
nutzen für + A = gebruiken voor
das Teil = het deel
das Automobil = de auto
die Epoche = het tijdperk
die Geschichte = het verhaal
das Design = het design
die Marke = het merk
Die Marke Volkswagen ist in der ganzen Welt bekannt. = Het merk Volkswagen is wereldwijd bekend.
das Werk = het werk
der Turm = de toren
Die Autos kommen vom Werk direkt in die Autotürme. = De auto’s gaan van de fabriek rechtstreeks naar de showrooms.
der Motor = de motor
das Lenkrad = het stuur
die Karosserie = de carrosserie
der Kofferraum = de kofferbak
das Rad = het wiel
der Reifen = de band
der Sitz = de stoel
umweltfreundlich = milieuvriendelijk
preiswert = niet duur
zuverlässig = betrouwbaar
sicher = veilig
familienfreundlich = gezinsvriendelijk
benzinsparend = benzine besparend
stark = sterk
lenken + A = sturen
die Form = de vorm
auffallen mit + D = opvallen met