Duits : Nederlands mulmig = onbehaaglijk gevoel das erste Mal = de eerste keer jedes Mal = iedere keer rot werden = rood worden grüßen + A = groeten anlächeln + A = glimlachen naar beschäftigt = druk / bezig gestresst = gestrest aufgeregt = opgewonden aufwachen = wakker worden die Angst = de angst die Liebe = de liefde die Traurigkeit = de droefheid aufgehen = opkomen Die Sonne geht auf. = De zon komt op. der Magen = de maag die Erinnerung = de herinnering die Wirklichkeit = de werkelijkheid verknallt sein in + D = tot over je oren verliefd zijn op iemand Ich bin verknallt in dich. = Ik ben verliefd op je.