Duits : Nederlands sich ausruhen = uitrusten die Bescherung = de pakjesavond die Dose = het blikje, de koektrommel glänzen = glimmen, glinsteren der Lebkuchen = (een soort) taaitaai losgehen = beginnen, van start gaan das Plätzchen = het koekje riechen = ruiken das Spielzeug = het speelgoed witzig = grappig der Wunschzettel = het verlanglijstje die Zukunft = de toekomst