Duits : Nederlands das Abitur = eindexamen (vwo) aufklären = informeren, ophelderen beraten = adviseren daheim = thuis das Handy = het mobieltje das Verbrechen = de misdaad der Erfolg = het succes der LKW = de vrachtwagen der Topf = de pan, de pot die Bildung = de vorming die Gesellschaft = de samenleving, de maatschappij die Messe = de beurs; de mis die Trümmer = het puin die Zusammensetzung = de samenstelling erforderlich = noodzakelijk erzeugen = opwekken gerade = juist, net hervorrufen = teweegbrengen klingeln = (aan)bellen mobben = pesten sauber = schoon sich bemühen = zich inspannen, zijn best doen sofort = meteen treffen = ontmoeten; treffen verschwinden = verdwijnen zerreißen = verscheuren