Duits : Nederlands
Ablenkung = de afleiding
aufregend = opwindend
bereits = al, reeds
damals = toen
das Heer = het leger
das Verhalten = het gedrag
der Fakt = het feit
der Müll = de afval, het vuilnis
der Tratsch = het geroddel
die Daten = de gegevens
die Gewerkschaft = de vakbond
die Nachhilfe = de bijles
die Tüte = het zakje
die Zutaten = de ingrediënten
erforschen = onderzoeken
etwa = ongeveer; misschien; bijvoorbeeld
geschehen = gebeuren
heutzutage = tegenwoordig
knapp = krap
nach Belieben = naar wens
sauer = kwaad; zuur
sich benehmen = zich gedragen
sonstig = overig
trennen = scheiden
versuchen = proberen
zerstören = verwoesten