Duits : Nederlands anregen = stimuleren bar = contant bewältigen = verwerken das Gehalt = het salaris das Meer = de zee der Aufenthalt = het verblijf der Gurt = de gordel der Schinken = de ham die Aufgabe = de taak die Ernte = de oogst die Lage = de situatie die Speise = het gerecht die Verzögerung = de vertraging eintreffen = aankomen ersetzen = vervangen furchtbar = vreselijk harmlos = onschuldig, ongevaarlijk je = ooit; per leider = helaas pfeifen = fluiten schwänzen = spijbelen sich leisten = zich veroorloven stolz = trots verführen = verleiden wachsen = groeien zustimmen = goedkeuren