Duits : Nederlands
die Ablehnung = de afwijzing
die Abschwächung = de afzwakking
die Angaben = de gegevens
der Anlass = de aanleiding
die Ausarbeitung = de uitwerking
die Aussage = de uitspraak
die Bedeutung = de betekenis
der Befund = de bevinding
die Begründung = de motivering
beobachten = waarnemen
beseitigen = verwijderen
die Bestätigung = bevestiging
die Bewertung = de beoordeling
die Beziehung = de verhouding
derzeit = momenteel
ehrenamtlich = vrijwillig
die Einräumung = de toegeving, de verlening
einzeln = afzonderlijk
die Ergänzung = de aanvulling
die Erklärung = de verklaring
existieren = bestaan
die Frage = de kwestie
der Gegensatz = tegenstelling
die Hinsicht = het opzicht
in erster Linie = op de eerste plaats
die Konkretisierung = iets concreet maken
laut = volgens
die Lücke = het open gat
meinen = bedoelen
offenbar = blijkbaar
die Präzisierung = iets precies aangeven
die Relativierung = relativering
scheitern = mislukken
schließen aus = concluderen uit
sehen sich ähnlich = lijken op elkaar
sich auskennen = bekend zijn met
sich herausstellen = blijken
die Steigerung = de versterking
die Tatsache = het feit
die Übereinstimmung = de overeenstemming
üblich = gebruikelijk
unbedingt = absoluut
die Verallgemeinerung = de generalisatie
der Verfasser = de auteur
die Verharmlosung = bagatellisering
die Voraussetzung = de voorwaarde
vorziehen = de voorkeur geven aan
die Widerlegung = de weerlegging
zeigen = laten zien
das Ziel / der Zweck = het doel
zusätzlich = extra
ersetzen = vervangen
der Hinweis = de aanwijzing
insgesamt = in totaal
jeweils = telkens