Duits : Nederlands aussetzen = blootstellen aan begeistert = enthousiast der Bereich = het gebied die Beziehung = de relatie die Enttäuschung = de teleurstelling die Faulheit = de luiheid irgendein = een of ander nutzen = gebruiken schaffen = lukken schlimm = erg schützen = beschermen die Sehnsucht = het verlangen ständig = voortdurend der Termin = de afspraak das Verhalten = het gedrag der Vorgesetzte = de leidinggevende zeigen = laten zien das Ziel = het doel