Duits : Nederlands der Teilnehmer = de deelnemer zielstrebig = doelbewust dauern = duren einsam = eenzaam die Daten = de gegevens das Gefühl = het gevoel anstrengend = inspannend schade = jammer kindisch = kinderachtig lehren = leren (aanleren) lernen = leren (zelf leren) aufgeregt = opgewonden locker = relaxed der Vorwurf = het verwijt sich gewöhnen an = wennen aan