Duits : Nederlands
gute Laune haben = goedgehumeurd zijn
schlechte Laune haben = slechtgehumeurd zijn
lustig = grappig
fröhlich = vrolijk
zufrieden = tevreden
glücklich = gelukkig
unglücklich = ongelukkig
ernst = serieus
traurig = bedroefd
nett = aardig
einsam = eenzaam
zärtlich = teder
lieb = lief
süß = schattig
böse = boos
wütend = woedend
sauer = geërgerd
sympathisch = sympathiek
verständnisvoll = begripvol
treu = trouw
geduldig = geduldig
sexy = sexy
umwerfend = geweldig
außergewöhnlich = buitengewoon
heimlich = stiekem
Ich bin echt sauer! = Ik ben echt boos.
Das stört mich. = Dat stoort me.
Lass mich in Ruhe! = Laat me met rust!
So ein Mist! = Wat een ellende!
Das ist aber eine [Überraschung]! = Wat een [verrassing]!
Das kann doch nicht wahr sein! = Dat kan toch niet waar zijn!
Das gibt's doch nicht! = Dat kan toch niet!
Zum Glück ist nichts passiert. = Gelukkig is er niets gebeurd.
Wie furchtbar! = Wat vreselijk!
Wie schrecklich! = Wat erg!
Das ist doch nicht so schlimm. = Dat is toch niet zo erg.
Das macht nichts. = Dat geeft niet.
Immer mit der Ruhe! = Rustig aan!
Da kann man nichts machen. = Niets aan te doen.