NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Stercollectie
Lijsten
Personalien - Wortschatz E
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
die Familie
=
het gezin / de familie
die Mutter
=
de moeder
der Vater
=
de vader
der Bruder
=
de broer
die Schwester
=
de zus
die Oma / die Großmutter
=
de oma / de grootmoeder
der Opa / der Großvater
=
de opa / de grootvader
die Eltern
=
de ouders
die Großeltern
=
de grootouders
die Geschwister
=
de broers en zussen
die Tante
=
de tante
der Onkel
=
de oom
die Cousine
=
de nicht (dochter van oom of tante)
der Cousin
=
de neef (zoon van oom of tante)
der Sohn
=
de zoon
die Tochter
=
de dochter
die Nichte
=
de nicht (dochter van broer of zus)
der Neffe
=
de neef (zoon van broer of zus)
die Uroma / die Urgroßmutter
=
de overgrootmoeder
der Uropa / der Urgroßvater
=
de overgrootvader
die Freundin
=
de vriendin
der Freund
=
de vriend
Ich habe einen Bruder.
=
Ik heb een broer.
Hast du eine Schwester?
=
Heb jij een zus?
Ich habe keine Geschwister.
=
Ik heb geen broers en zussen.
Mein Bruder heißt Marc.
=
Mijn broer heet Marc.
Meine Mutter heißt Gerlinde.
=
Mijn moeder heet Gerlinde.
Mein Opa wohnt in Hamburg.
=
Mijn opa woont in Hamburg.
Meine Tante wohnt in Dresden.
=
Mijn tante woont in Dresden.
der Vorname
=
de voornaam
der Nachname
=
de achternaam