Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • spülen, abwaschen = afwassen
  • saubermachen = schoonmaken
  • aufräumen = opruimen
  • waschen = wassen
  • kochen = koken
  • aufmachen = opendoen
  • zumachen = dichtdoen
  • sauber = schoon
  • schmutzig = vies
  • Wer spült das Geschirr? = Wie doet de vaat?