Engels : Nederlands
absence = afwezigheid
ache = pijn
allergic to = allergisch voor
be off sick = afwezig zijn door ziekte
cure = geneesmiddel
illness / [disease] = ziekte
feel better = zich beter voelen
feel ill = zich ziek voelen
form = formulier
headache = hoofdpijn
hurt = pijn doen
medicine = medicijn
muscle ache = spierpijn
operation = operatie
stomach ache = buikpijn
tracksuit = trainingspak
virus = virus
allow = toestaan
average = gemiddeld(e)
option / [choice] = keuze
diabetes = diabetes / suikerziekte
explain = uitleggen
go overboard = te ver gaan
hospital = ziekenhuis
injection = injectie
needle = naald
no longer = niet meer
nurse = verpleegkundige (v)
refuse = weigeren
same = hetzelfde
stay = verblijf
skip = overslaan
His father had an [accident] at work. = ongeluk
ambulance = ambulance
be hurt = gewond raken
broken leg = gebroken been
bruise = blauwe plek
cold = verkoudheid
cough = hoest
the [doorbell] rings... = deurbel
fever = koorts
flu = griep
itch = jeuken
sore throat = zere keel
running down the [stairs] and out of the house. = trap
stuffy nose = verstopte neus
sprained ankle = verstuikte enkel
What's the matter? = Wat is er?
deliver = bezorgen
[illness] / disease = ziekte
injury = verwonding
meanwhile = ondertussen
medical = medisch
prescribe = voorschrijven
recommend = aanraden
seriously ill = ernstig ziek
severe = ernstig(e)
treat = behandelen
treatment = behandeling
unconscious = bewusteloos
urgently = dringend
afterwards = naderhand
attention = aandacht
avoid = vermijden
common sense = gezond verstand
improve = verbeteren
in time for = op tijd voor
muscle = spier
twist = verdraaien
achievement / [performance] = prestatie
physical condition = lichamelijke conditie
prepare = voorbereiden
prevent = voorkomen
properly = correct / goed
reduce = verminderen
risk = risico
swollen = opgezwollen
earn = verdienen
fault = schuld
get cross = boos worden
moody = humeurig
oversleep = verslapen
overtired = oververmoeid
physically = lichamelijk
regularly = regelmatig
solution = oplossing
stick to = erbij blijven
tempting = verleidelijk
trip over = struikelen over
turn down = afslaan
unfortunately = jammer genoeg
unwind = zich ontspannen
vital = essentieel
concentrate = concentreren
give it another shot = nogmaals proberen
motivated = gemotiveerd
neighbourhood = buurt
[option] / choice = keuze
sign language = gebarentaal
soccer team = voetbalteam
stay up late = laat opblijven
vitamins = vitamines
worry = zich zorgen maken