Engels : Nederlands
burger = hamburger
I like [cheese] and tomato pizza. = kaas
chips = patat
lovely = lekker, heerlijk
orange juice = sinaasappelsap
We usually have meat and [salad], and then fruit. = salade
...how did I [buy] into this shit, = kopen
There is a [bottle] of water in my bag. = [fles] water
[can] / tin = blikje
crisps = chips
Emily is reading a [magazine]. = tijdschrift
packet = pakje
We have a short [break] in the morning. = pauze
canteen = kantine
classroom = lokaal
diary = dagboek
He worries about exams because he gets really [nervous]. = zenuwachtig
noisy = lawaaiig
pe = gymnastiek
pencil case = etui
You must've had a [reason] to ask. = reden
scared = bang
schoolbag = schooltas
timetable = lesrooster
She keeps her purse in her [bag]. = tas
(to) need = nodig hebben
Do you have a piece of paper and a [pencil]? = potlood
piece = stuk(je)
Right = goede
(to) greet = (be)groeten
Come over here! I want you [to meet] a friend of mine. = ontmoeten
prize = prijs
He's a [real] romantic, isn't he, this admirer of yours. Kiss this, loverboy! = Een [echte] romanticus, die bewonderaar van je Alison. Hier, kus dit maar, kwast.
I have two bus [ticket]s. = kaartje
What's wrong? = Wat is er aan de hand?
altogether = samen
She wore [boots] to keep her feet dry in the snow. = laarzen
trainers = sportschoenen
because = omdat, want
We study parts of the body in [biology]. = biologie
it's just basic [chemistry], = scheikunde
drama = toneel
Dutch = Nederlands
English = Engels
food = eten
French = Frans
We learn about other countries in [geography]. = aardrijkskunde
That's ancient [history]. = geschiedenis
horrible = afschuwelijk
I like [maths], but find arithmetic difficult. = Ik vind [wiskunde] leuk, maar rekenen vind ik moeilijk.
physics = natuurkunde
tutor lesson = mentorles