Engels : Nederlands
My [aunt] is the sister of my mother. = Mijn [tante] is de zus van mijn moeder.
I worked on the science project with my [classmate]. = klasgenoot
cousin = neef, nicht
grandfather = grootvader, opa
grandmother = grootmoeder, oma
(grand)parents = (groot)ouders
My [uncle] is the brother of my father. = Mijn [oom] is de broer van mijn vader.
wife = vrouw
beard = baard
I wear [glasses] when I'm reading. = bril
(grand)daughter = (klein)dochter
(grand)son = (klein)zoon
husband = echtgenoot
If you want any more, you know where I [live]. = wonen
horse riding = paardrijden
pen pal = penvriend
(to) play the drums = drummen
to [play the flute] = fluit spelen
same = dezelfde
(to) say = zeggen
(to) try = proberen
I live in a [small] flat. = klein
The [teacher] is very strict. Talking not allowed! = De [leraar] is zeer streng. Praten niet toegestaan!
I might need your help protecting our small [town]. = stad
island = eiland
UK = Verenigd Koninkrijk
USA = Verenigde Staten
There is a question I would like [to ask]. = vragen
This bag is really [cheap]. It's a bargain. = Deze tas is echt [goedkoop]. Het is een koopje.
(to) Collect = verzamelen
(to) hate = haten, een hekel hebben aan
Excuse me, can I ask a [question] please? = vraag
series = serie
spare time = vrije tijd
stamp = postzegel
times = keer
(to) watch = kijken
(an) answer = antwoord
cautious / [careful] = voorzichtig
dangerous = gevaarlijk
into = gek op
Like you, I was forced [to learn] = leren
I sit [outside] and look at the stars. = buiten
silly = dom
Can [something] be done about that? = Kan daar [iets] aan gedaan worden?
(to) bake = bakken
comic = strip
to [do the dishes] = de afwas doen
fond of = dol op
Mission impossible, [game] over, go home. = spel
I really [like] you, Mary Svevo. = leuk vinden
Do you have a [pet]? Yes, we have a dog. = huisdier