Engels : Nederlands abroad = in / naar het buitenland actor = acteur actress = actrice How do cameras [actually] work? = eigenlijk Can you give me some [advice]? = Kun je wat [advies] geven? He [always] tells them stories about horrible things happening to stingy people. = Hij vertelt ze [altijd] verhalen over verschrikkelijke dingen dat er met gierig mensen zijn gebeurd. (to) annoy = irriteren (to) cheer up = opvrolijken Oh, we can see [each other]. = elkaar famous = beroemd (to) grow up = opgroeien important = belangrijk Let me [introduce] you = voorstellen separated = gescheiden siblings = broers en zussen sometimes = soms (to) spend = doorbrengen My cousins are [twins]. = Mijn neefjes zijn een [tweeling]. a social [visit]. = bezoeken