Engels : Nederlands
art = kunst
to [be starving] = hongerig zijn
We study parts of the body in [biology]. = biologie
I like [cheese] and tomato pizza. = kaas
chips = patat
economics = economie
French = Frans
We learn about other countries in [geography]. = aardrijkskunde
german = Duits
to [give it a try] = het proberen
(to) have dinner = eten
That's ancient [history]. = geschiedenis
I like [maths], but find arithmetic difficult. = Ik vind [wiskunde] leuk, maar rekenen vind ik moeilijk.
That was a nice [meal]. = Dat was een lekkere [maaltijd].
A lemon is much more sour than an [orange]. = Een citroen is veel zuurder dan een [sinaasappel].
(a) roll = broodje
We usually have meat and [salad], and then fruit. = salade
Would you like a [sandwich] for lunch? = boterham
science = natuur- en scheikunde
technology = techniek
tuna = tonijn
usually = gewoonlijk
vegetarian = vegetarische
(to) admit = toegeven
grown-up / [adult] = volwassene
(to) attend = bijwonen, aanwezig zijn bij
(to) bully = pesten
to [care about] = geven om
(to) describe = beschrijven
(to) earn = verdienen
when Stella and Lisa jump over that [fence]. = hek
(a) fine = boete
hurt / [injured] = gewond
least = minst
We have seven 45-minute [lesson]s a day. = les
The English [pound] is the currency used in the United Kingdom. = De Engelse [pond] is de munteenheid die gebruikt wordt in het Verenigd Koninkrijk.
(to) punish = straffen
rates = cijfers
religious studies = godsdienstonderwijs
security = beveiliging
(to) skip school = spijbelen
(to) teach = leren
truant = spijbelaar
to [turn up] = komen opdagen, verschijnen
a = per
altogether = totaal, alles bij elkaar
apple juice = appelsap
bag = zak
I love eating chocolate [biscuit]s. = koekje
There is a [bottle] of water in my bag. = [fles] water
chocolate bar / bar of chocolate = chocoladereep
crisps = chips
cup = kop
each = per stuk
loaf = broeden / alleen denken
packet = pakje
They have [tea] and toast for breakfast. = thee
whole-wheat = volkoren
buttermilk = karnemelk
dish = maaltijd, gerecht
fortnight = veertien dagen, twee weken
I love chocolate [ice cream]! = ijs
low-fat = met weinig vet, mager
mashed potatoes = aardappelpuree
porridge = pap
soda = frisdrank
suburb = buitenwijk
tasteless = smakeloos
to [vary from ... to] = uiteenlopen van ... tot
it's just basic [chemistry], = scheikunde
physics = natuurkunde
classroom = lokaal
to [differ from] = verschillen van
enough = genoeg
except = behalve
health = gezondheid
physical education = lichamelijke opvoeding, gym
(to) practise = oefenen
primary school = basisschool
quite = nogal, tamelijk, vrij
school paper = schoolkrant
secondary school = voortgezet onderwijs
(to) study = leren, studeren
The [teacher] is very strict. Talking not allowed! = De [leraar] is zeer streng. Praten niet toegestaan!
The school [timetable] was organised to make it possible for children to go to work. = rooster
blank = leeg, blanco
(to) cheat = spieken
(to) come across = tegenkomen
confident = zeker, overtuigd
(to) distract = afleiden
(to) fail = zakken voor, niet halen
to [get rid of] = ervan af komen, kwijt raken
mark / [grade] = cijfer
(to) guarantee = garanderen
impossible = onmogelijk
instruction = opdracht, instructie
I made a stupid [mistake]. = Ik maakte een stomme [fout].
motivated = gemotiveerd
pace = tempo
(to) prove = bewijzen
You must've had a [reason] to ask. = reden
to [run out of time] = tijd tekort komen
scared = bang
(to) solve = oplossen
(a) test = toets
[useful] / helpful = nuttig
(to) waste = verspillen
(to) argue = ruziën, kibbelen
(to) cook = koken
for a [friend] of mine. Bruce Wayne. = vriend
often = vaak
till = tot