Engels : Nederlands
busy = druk
Jo is very [different] from her twin sister. = Jo is heel [anders] dan haar tweelingzus.
[(to) disappear] / (to) vanish = verdwijnen
flower = bloem
to[ get used to] = gewend raken aan
I knew I needed a bit of [luck] to win. = Ik wist dat ik een beetje [geluk] nodig had om te winnen.
pigeon = duif
(to) watch = kijken naar
What's the [weather] like today? Is it hot? = weer
In Brighton it's very [cloudy] and it's windy. = bewolkt
Would you hand me a [dry] towel, = droog
(to) freeze = vriezen
It's a beautiful, [sunny] morning = zonnig
weather forecast = weersvoorspelling
horribly / [awful] = vreselijk
(to) get = krijgen
husband = echtgenoot
[illness] / disease = ziekte
perhaps / maybe = misschien
(to) promise = beloven
role = rol
A [second-hand] car is usually cheaper than a new one. = Een [tweedehands] auto is vaak goedkoper dan een nieuwe.
serious = ernstig
wedding = bruiloft
sea = zee
She turned her back to the [audience]. = Ze keerde haar rug naar het [publiek].
(to) beat = verslaan
building = gebouw
(to) follow = volgen
quiet = stil
(to) record = opnemen
screen = scherm
(to) sneeze = niezen
... as well as [through] narrow streets. = ... dan weer [door] smalle straatjes
tour = rondleiding
cartoon = tekenfilm
excuse me = Pardon
(to) start = beginnen
[tell] him the way things are. = vertellen
what time = hoe laat
Fighting [against] the enemy. = Vechten [tegen] de vijand.
truck / [lorry] = vrachtwagen
permission = toestemming
(to) stay = blijven
It's raining so take an [umbrella]. = paraplu
visitor = bezoeker
Can you take me to the [airport], please? = Wilt u me naar het [vliegveld] brengen, aub?
thief = dief