Engels : Nederlands
clean = schoon
Am I hearing this [correct]? = juist
culture = cultuur
degree = graad
difference = verschil
heat = hitte
Let me [introduce] you = voorstellen
luggage = bagage
modern = modern
I sit [outside] and look at the stars. = buiten
(to) pray = bidden
suitcase = koffer
tan = kleurtje
(to) warn = waarschuwen
bride = bruid
My friend always puts [butter] on her toast. = boter
flag = vlag
grateful = dankbaar
groom = bruidegom
(to) hold = vasthouden
...in my native [language], = taal
nature = natuur
passport = paspoort
(to) guard / [(to) protect] = beschermen
proud = trots
sense of humour = gevoel voor humor
(to) steal = stelen
sticky = kleverig
I would rather swim in the [swimming pool] than in the sea. = Ik zwem liever in het [zwembad] dan in de zee.
(to) take off = uittrekken
(to) book = reserveren
creepy = griezelig
delay = vertraging
destination = bestemming
flight = vlucht
(to) leak = lekken
You better get up on the [roof]. = dak
tasty = lekker
Have you ever been on a [trip] to Barcelona? = Ben jij wel eens op [reis] geweest naar Barcelona?
villa = vakantiehuis
(to) catch = halen
Oh, we can see [each other]. = elkaar
(to) gossip = roddelen
guest = gast
hostel = jeugdherberg
sightseeing = bezienswaardigheden bekijken
The only good [view] of the sea is from the west wing. = uitzicht