Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • attic = zolder
  • I used to play at the attic.

    ik speelde vroeger altijd op zolder.

  • auction = veiling
  • At an auction, people can bid on items.

    Op een veiling kunnen mensen op voorwerpen bieden.

  • bid = bieden
  • (to) offer / bid

    bieden

  • cashier = cassière
  • certain = zeker
  • charity = goed doel
  • competition = concurrentie
  • department store = warenhuis
  • donate = doneren
  • If you want to help Greenpeace, you can donate money.

    Als je Greenpeace wilt helpen kun je geld doneren.

  • earrings = oorbellen
  • Look at those earrings.

    oorbellen

  • empty-handed = met lege handen
  • fierce = heftig
  • generous = vrijgevig
  • grab = grijpen
  • jewellery = juwelen
  • mention = noemen
  • owner = eigenaar
  • Can you persuade my owner, the lady of the farm?

    Kun je mijn eigenaar, de dame van de boerderij overtuigen?

  • profit = winst
  • He made a 200 euro profit when he sold his scooter.

    Hij maakte 200 euro winst toen hij zijn scooter verkocht.

  • value = waarde
  • advert(isement) = advertentie
  • amount = hoeveelheid
  • commercial = reclamespot
  • currently = momenteel
  • experiment = experiment
  • instead of = in plaats van
  • immediately = meteen
  • manage = leiden, besturen
  • next to = naast
  • The London Aquarium is next to the London Eye.

    naast

  • (to) promise = beloven
  • receive = ontvangen
  • They will receive their awards at a ceremony in Manchester.

    Zij ontvangen hun prijs tijdens een ceremonie in Manchester.

  • response = antwoord
  • sign = teken, bord
  • succeed = slagen, succes hebben
  • (to) trade = pinnen
  • (to) exchange / (to) trade

    pinnen

  • well-known = bekend
  • alarm clock = wekker
  • cotton = katoen
  • discount = korting
  • we have a special discount. 100 francs.

    korting

  • gift = cadeau
  • I have a gift for you.

    cadeau

  • iron = ijzer
  • limited = beperkt
  • restricted / limited

    beperkt

  • (to) offer = bieden
  • (to) offer / bid

    bieden

  • (to) order = bestellen
  • possible = mogelijk
  • ... as soon as possible ...

    ... zo snel mogelijk ...

  • a refund = een teruggave
  • satisfied = tevreden
  • In fact, we are not satisfied at all.

    tevreden

  • satisfaction guaranteed = tevredenheid gegarandeerd
  • size = maat
  • What size are you?

    Welke maat heb jij?

  • stock = voorraad
  • (to) admire = bewonderen
  • I'm trying to tell you how much I admire you...

    bewonderen

  • escalator = roltrap
  • founder = oprichter
  • groceries = booschappen
  • library = bibliotheek
  • nowadays = tegenwoordig
  • a research = een onderzoek
  • staff = personeel
  • suitable = geschikt
  • complicated = ingewikkeld, moeilijk
  • department = afdeling
  • (to) disappoint = teleurstellen
  • employee = werknemer
  • entirely = geheel
  • fed up = zat van
  • (to) involve = erbij betrekken
  • label = etiket
  • polite = beleefd
  • receipt = bon
  • ridiculous = belachelijk
  • I think it's ridiculous to spend so much money on designer clothing.

    Ik vind het belachelijk om zoveel geld uit te geven aan merkkleding.

  • service desk = helpdesk
  • shop assistant = winkelbediende, verkoper
  • shrink = krimpen
  • wardrobe = garderobe
  • a bend = een bocht
  • (to) browse = rondneuzen
  • (to) contain = bevatten
  • (to) include / (to) contain

    bevatten

  • daily = dagelijks
  • (to) depend on = afhangen van
  • the entrance = de ingang
  • the exit = de uitgang
  • hallway = hal
  • (to) include = bevatten
  • (to) include / (to) contain

    bevatten

  • a mall = een overdekt winkelcentrum
  • parking area = parkeergebied
  • retail = kleinhandel
  • surface = oppervlakte
  • visitor = bezoeker
  • a bargain = een koopje
  • (to) disturb = storen
  • (to) exchange = pinnen
  • (to) trade for / (to) exchange

    pinnen

  • fault = schuld
  • freebie = weggevertje
  • get my money's worth = waar voor mijn geld krijgen
  • have in mind = in gedachten hebben
  • put aside = opzij leggen
  • responsibility = verantwoordelijkheid
  • someone else = iemand anders
  • return = terugbrengen
  • similar = gelijksoortig