Engels : Nederlands ago = Geleden (to) come true = uitkomen competition = wedstrijd (to) decide = beslissen I used [to dream] about you. = dromen (a) dream = droom to [go ahead] = verder gaan listener = luisteraar Who is [next] in line? = Wie is de [volgende] in de rij? nightmare = nachtmerrie prize = prijs (to) remember = zich herinneren smoke = rook suddenly = plotseling the same = dezelfde / [hetzelfde] His father had an [accident] at work. = ongeluk Go now, don't let them [find] you! = vinden (to) get = krijgen (to) go = gaan (to) happen = gebeuren A wife? [have] I got a wife? = hebben (to) see = zien a great time = een geweldige tijd to [be ashamed of] = zich schamen voor Game = spelletje My favorite spot was always the [garden]. = tuin great fun = heel leuk horrible = verschrikkelijk Calvin Now shut your [mouth]! = mond The London Aquarium is [next to] the London Eye. = naast (a) present = cadeau roller coaster = achtbaan sleeping bag = slaapzak are gonna [smell] him a mile away. = ruiken tooth - teeth = tand - tanden great / [wonderful] = geweldig a light = een vuurtje Fighting [against] the enemy. = Vechten [tegen] de vijand. ...how did I [buy] into this shit, = kopen wants us [to build] a proper bridge? = bouwen building = gebouw ..I push a [button]. = knop century = eeuw You pay by inserting a [coin] in the machine. = Je betaalt door een [munt] in de machine te werpen. (to) defend = verdedigen (to) divorce = scheiden exciting = spannend The [farmer]s grow crops for food and keep cows for milk and meat. = boer (to) fight = vechten for example = bijvoorbeeld On both side of the entrance there stood a [guard]. = Aan beide kanten van de ingang stond een [bewaker]. prison = gevangenis public = openbare (to) rob = beroven Soon = spoedig (to) travel = reizen wet = nat You're welcome = graag gedaan