Engels : Nederlands again = weer already = al balance = evenwicht (to) celebrate = vieren daddy = papa I like to wear a [dress] in the summer. = jurk It was a [dull] party. = saai husband = echtgenoot infection = infectie to [Look Like] = eruit zien als You're gonna [lose] it. = verliezen mistake = vergissing purple = paarse (to) spot = zien suit = pak I would rather swim in the [swimming pool] than in the sea. = Ik zwem liever in het [zwembad] dan in de zee. toys = speelgoed My cousins are [twins]. = Mijn neefjes zijn een [tweeling]. wallet = portemonnee (to) wonder = zich afvragen