Engels : Nederlands disappointed = teleurgesteld irritated = geƫrgerd shocked = geschrokken amazed = verbaasd cheerful = vrolijk hurt = gekwetst crazy = gek unhappy = ongelukkig insecure = onzeker falling = vallen getting up = opstaan driving = rijden washing = wassen tripping = struikelen hiding = verstoppen shaking = trillen lying down = liggen begging = smeken rolling = rollen