Engels : Nederlands
American = Amerikaan
I can’t come, I have an [appointment] at five. = afspraak
(to) arrest = arresteren
Have a look at The Times. There's a thrilling [article]... = artikel
ball = bal
dinner = diner
flight = vlucht
incident = incident, voorval
interview = vraaggesprek
journalist = journalist
My grandparents live [nearby], just across the street. = Mijn opa en oma wonen [in de buurt], net aan de overkant van de straat.
photographer = fotograaf
photo shoot = fotosessie
plans = plannen
reservation = reservering
(to) return = terugkomen
russian = Russisch
(to) sleep in = uitslapen
(to) steal = stelen