Engels : Nederlands
(to) arrange = regelen
(to) attract = aantrekken
bog = moeras
count = graaf
chariot = wagen
destination = bestemming, reisdoel
frog = kikker
guard = bewaker, schildwacht
harmless = ongevaarlijk
(to) leap = springen
mode of transport = vervoersmiddel
messy = slordig, rommelig
package = alles inbegrepen
pole = paal
to [pull faces] = gekke bekken trekken
to [rebel against] = zich verzetten tegen
tasty = smakelijk
slippery = glibberig
I'm gonna go take [shower], = douche
uprising = opstand
wrestling = worstelen