Engels : Nederlands
candidate = deelnemer
(to) find out = ontdekken
round = ronde
television show = televisieshow
(to) act = toneelspelen
fun-fair = kermis
interested in = geïnteresseerd in
Is it any good? = Is het wat?
tall / [large] = groot
music festival = muziekfestival
to [play the guitar] = gitaar spelen
magnificent / [splendid] = schitterend
actor = toneelspeler
adventure film = avonturenfilm
animation film = animatiefilm
area = gebied
(to) attack = aanvallen
(to) escape = ontsnappen
Maybe he could sing, but he couldn't [fly]. = vliegen
(to) hide = zich verstoppen
to [hunt for] = jagen op
(to) take off / [(to) leave] = vertrekken
Left = over
lost = verdwenen
(to) Move = verplaatsen
retirement home = verzorgingshuis
(to) survive = overleven
weapon = wapen
(to) wonder = zich afvragen
American = Amerikaans
is set = speelt zich af
police series = politieserie
TV series = tv-serie
annual = jaarlijks
below = hieronder
Mission impossible, [game] over, go home. = spel
to [get hurt] = gewond raken
ghost = geest
hill = heuvel
lantern = lampion
(to) lift = optillen
(to) participate = meedoen
pumpkin = pompoen
scary = griezelig
to [sign up] = zich inschrijven
(to) throw away = weggooien
tree-trunk = boomstam
outfit = uitrusting
[performance] / perform = optreden
(to) practise = oefenen
(to) rehearse = repeteren
available = beschikbaar
cash prize = geldprijs
game show = spelletjesprogramma
Left = over
to [look for] = zoeken naar
Take a [seat]. = zitplaats
(to) broadcast = uitzenden
host = presentator
(to) host = presenteren
in need = hulpbehoevend
(to) raise = inzamelen
to [take part in] = meedoen aan
what time = hoe laat