Engels : Nederlands debate = debat illness / [disease] = ziekte (to) drain = uitlekken, afgieten (to) mash = stampen patty = schijf pleasure = plezier (to) promise = beloven protein = eiwit skinny = strak / [mager] vegetarian = vegetariër wretched / [miserable] = ellendig rather = tamelijk (to) seem = lijken attitude = houding (to) boost = verhogen to [focus on] = concentreren op (to) ignore = negeren (to) improve = verbeteren to [keep track of] = in de gaten houden nutritious = voedzaam progress = voortgang self-esteem = zelfvertrouwen (to) suppose = zich voorstellen belly button = navel It was a [dull] party. = saai gorgeous = knap quite = nogal scar = litteken upper arm = bovenarm (to) apply = aanbrengen op I can’t come, I have an [appointment] at five. = afspraak award winning = bekroond to [belong to] = lid zijn van (to) consent = toestemming geven custom-designed = speciaal ontworpen guardian = verzorger in motion = in beweging maturity = volwassenheid pattern = ontwerp possibility = mogelijkheid prayer = gebed temporary = tijdelijk allergy = allergie at the bottom of = onderaan to [be tempted] = in de verleiding zijn, komen (to) cure = genezen purpose = doel silk = zijde stairway = trap (to) avoid = vermijden to[ be aware of] = bewust zijn van energetic = energiek fast-paced = snel bewegend (to) include = omvatten instead of = in plaats van is behind = achterliggen to [participate in] = deelnemen aan whereas = terwijl worth the effort = de moeite waard to [be sick of] = er genoeg van hebben banana peel = bananenschil (to) bump = stoten to [feel ashamed] = zich schamen lottery = loterij thrilled = opgewonden (to) work out = trainen