Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • (to) afford = zich veroorloven
  • (to) arrange = afspraken maken
  • entrepreneur = ondernemer
  • An entrepreneur runs his own business.

    Een ondernemer runs zijn eigen zaak.

  • manufacture = maken, fabriceren
  • profit = winst
  • He made a 200 euro profit when he sold his scooter.

    Hij maakte 200 euro winst toen hij zijn scooter verkocht.

  • (to) refurbish = opknappen
  • riding school = manege
  • Sarah loves horses and helps at a riding school.

    Sarah houdt van paarden en helpt op een manege.

  • (to) set up = opzetten
  • shoelace = veter
  • I didn't tie my shoelace properly, so I tripped.

    Ik had mijn veter niet goed vastgemaakt, dus ik struikelde.

  • shoe polish = schoensmeer
  • shoe polish can help to make your shoes look like new ones.

    schoensmeer kan helpen om je schoenen er als nieuw uit te laten zien.

  • turnover = omzet
  • My company has a turnover of 2 million euros a year.

    Mijn bedrijf heeft een omzet van 2 miljoen euro per jaar.