Engels : Nederlands
bandage = verband
burn = brandwond
emergency = spoedgeval, noodgeval
insurance card = verzekeringspas
nurse = verpleegkundige
stitches = hechtingen
(to) touch = aanraken
Al. Get me a wet [towel]. = handdoek
wrinkle = kreukel
X-ray = röntgenfoto
cheerful = vrolijk, opgewekt
You don't seem very [excited]. = opgewonden
fight = ruzie
wretched / [miserable] = ellendig
nightmare = nachtmerrie
(to) seem = lijken
upset = van streek
worried = bezorgd
How do cameras [actually] work? = eigenlijk
apogolise = excuses aanbieden
clear = duidelijk
clumsy = onhandig
(to) crawl = kruipen
(to) join = meedoen
movement = beweging
(to) recognise = herkennen
Jules, you [ride] with me. = rijden
shoelaces = schoenveters
useless = nutteloos
braces = beugel
Aren't you even a little [curious]? = nieuwsgierig
(to) describe = beschrijven
freckles = sproeten
I wear [glasses] when I'm reading. = bril
My daughter's a very [jealous] woman. = jaloers
mean = [gemeen] / gierig
optimistic = optimistisch
It is [rather] cold to go surfing today. = Het is [nogal] koud om vandaag te gaan surfen.
shy = verlegen
[stubborn] / obstinate = koppig
tattoo = tatoeage
(to) decorate = versieren
decoration = versiering
design = patroon, dessin
hairstyle = kapsel
pattern = patroon
to [relate to] = in verband brengen met
concerned about = bezorgd om
gorgeous = beeldschoon
pretty / [handsome] = knap
insufficient = onvoldoende
[pretty] / handsome = knap
awake = wakker
brain = hersenen
(to) exist = bestaan
iron = ijzer
liquid = vloeistof
magic = toverkunst
(to) mean = betekenen
nuts = noten
wholegrain = volkoren
embarrassed = opgelaten
less = minder
over the moon = in de zevende hemel
somewhat = een beetje
to [take advice] = advies opvolgen
the day before yesterday = eergisteren
thrilled = opgetogen